De opstand der ouderen

Een tijdje geleden moest ik bij de dokter zijn en ik vertelde hem over mijn klacht. Hij keek me aan met zo’n glimlach en vroeg naar mijn leeftijd. Zoals ik altijd vijf procent fooi geef bij een res­taurant, zo trek ik ook altijd vijf procent af van mijn leeftijd als iemand me daarnaar vraagt. Dat is niet om te liegen, maar omdat ik schrik als ik me mijn echte leeftijd hoor zeggen. ‘Dat kan toch niet kloppen?’, denk ik dan en begin te rekenen en let niet meer op. Ja, het kan wel degelijk kloppen, maar ik blijf er die vijf procent van aftrekken en rond het ook nog naar beneden af. ‘Zeventig’, zei ik. Meelevend keek hij me aan en zei: ‘Tja, we worden allemaal wat ouder hè? En dan komen de kleine gebreken.’ Naar mijn idee deed hij voor de vorm wat onderzoek: ‘Toch wel slijtage denk ik, kijk het nog maar even aan.’ Opgelucht vertrok ik: mijn klacht stelde dus eigenlijk niet zoveel voor, gewoon ouderdom, daar zal ik aan moeten wennen. 

Toen herinnerde ik me een onderzoek waaruit bleek dat ouderen met behandelbare klachten daarvoor regelmatig geen verwijzing of behan­deling krijgen. Althans, veel minder dan jongeren met dezelfde klachten. Depressie bijvoorbeeld. Op duizend ouderen hebben zevenentwintig een depressie. Daarvan gaan twintig naar de huisarts die bij vijf een depressie herkent en drie ouderen doorverwijst. Bij mensen onder de veertig krijgen van de twintig mensen die met vergelijkbare klach­­­ten naar de huisarts gaan, twaalf een behan­de­ling.
Vier keer zoveel. 

Dat kan je de huisarts niet echt kwalijk nemen om­dat een van de mythes van het ouder worden is, dat je er depressief van wordt. Dat geldt voor meer klachten waarvan een behandeling weinig zinvol wordt gevonden omdat die zouden samen­hangen met de chronische ziekte die ouderdom heet. 

Veel professionals en beleidsmakers begrijpen niet goed wat gepensioneerd zijn tegenwoordig betekent. Zij denken dan aan vroeger, hoe hun groot­ouders ouder werden, en schrijven boeken met aandoenlijke en vast goedbedoelde adviezen als: ‘Wel blijven bewegen hè, niet achter de gera­­niums gaan zitten, wel geestelijk en sociaal actief blijven hoor!’ Of ze schrijven zorgelijke beleids­nota’s over het probleem van de veroudering waar­bij ouderen de moderne technologie niet meer kunnen bijhouden. 

Hebben zij dan nooit rondgekeken in Twente op een mooie dag? Heel veel Twentenaren van boven de zestig zitten dan op een technologisch geavan­ceerde fiets te genieten en rijden een rondje ge­maakt op de routeplanner. Of ze zijn onderweg met hun camper of auto of doen vrijwilligerswerk. De pensionado van nu zit nauwelijks meer thuis te simmen. En als die wel thuis zit, dan doet die met de computer zijn aangifte, of chat met kinderen of kleinkinderen, bestelt iets bij een webshop of kijkt naar een serie op een streamingsdienst als Netflix. De nieuwe generatie jongere ouderen lijkt in niets op de bedrukte ouderen van vroeger. Maar in de reclames en in beleidsnota’s figureren we nog steeds als hulpbehoevend met pijntjes en trapliften. Laten we daar dus maar niet intrappen, want voordat je het weet gedragen we er ons ook nog naar. En ik ga verdorie terug naar mijn huisarts met de vraag om een behandeling.