
Engels’ Jufferke uit Ootmarsum verraste de Twentse landbouw met de erfenis van haar broer
In Twente zijn tal van stichtingen werkzaam die hun nuttige arbeid in de publicitaire luwte verrichten en daardoor weinig bekend zijn bij het brede publiek. Vandaar dat we af en toe de sluier van zo’n stichting willen oplichten en in het zonnetje zetten. In dit geval het mr. W.J. Engels van Beverfordefonds, dat haar oorsprong vond in Ootmarsum.
In het voorlaatste jaar van de Eerste Wereldoorlog overlijdt op 22 november 1917 in Zutphen de 75-jarige mejuffrouw Hendrika Antonia Engels. Zij is degene die haar erfenis, en die van haar broer, nalaat aan de Overijsselsche Landbouw Maatschappij (OLM) om de opbrengst ten goede te laten komen aan de Twentse landbouw. Tenminste, volgens het met enige ophef gebrachte verhaal van de voorzitter van de OLM, textielfabrikant H.J.E. van Heek van de Boekelose Stoomblekerij. Een verhaal dat ruimschoots de landelijke dagbladen haalde. De erfenis was voor die tijd dan ook niet misselijk en bestond uit 80 hectare landbouw- en tuingrond, 40 hectare bos, hei en woeste grond, vijf boerderijen, een park en een herenhuis. Dit alles gelegen in en rondom Ootmarsum. Daarnaast nog een aantal roerende goederen, zoals boeken, antiek, schilderijen en sieraden. Een effectenportefeuille en geld. In euro’s omgerekend vertegenwoordigde het geheel toentertijd naar schatting een waarde van ruim tien miljoen euro!
De nalatenschap werd door de OLM ondergebracht in een apart fonds, dat naar haar broer mr. Wennemar Jan Engels van Beverforde werd genoemd, omdat de erfenis voor het merendeel van hem afkomstig was en hij deel had uitgemaakt van het bestuur van deze organisatie. Nadat de Maatschappij aan het einde van de vorige eeuw door fusie was opgegaan in de land- en tuinbouworganisatie LTO Noord, werd het fonds verzelfstandigd en ondergebracht in een aparte stichting om het vermogen veilig te stellen en te beheren volgens de wensen van broer en zus.
De erflaters: een zonderling gezin
Op het eerste gezicht behoorden de twee broers en zus Engels tot een keurige familie, die zich welbewust was van haar afkomst en die behoorde tot de notabelen van het stadje Ootmarsum. Maar echt kennen lieten ze zich niet. De jongste broer Gerhard Jan (1841-1928) trok al op 21-jarige leeftijd naar Nieuw-Zeeland om daar een schapenfarm te beginnen. Van daaruit maakte hij reizen en verbleef hij in Canada, maar ook in Frankrijk en Algerije en de laatste jaren van zijn leven in Californië. Hij was een gewiekst zakenman en wist in de loop van zijn leven een aanzienlijk vermogen op te bouwen. In Twente liet hij zich, op één keer na, niet meer zien en al helemaal niet in Ootmarsum waar hij voorgoed afscheid van had genomen. Hij wilde aanvankelijk de familiebanden niet geheel verbreken want in zijn eerste testament zouden zijn broer en zus de enige erfgenamen zijn, maar na hun dood besloot hij zijn vermogen van 200.000 dollar te vermaken aan een bevriende familie in Nieuw-Zeeland.
Over de levenswandel van Wennemar Jan (1839-1914) zijn we wat beter geïnformeerd, maar ook dat houdt niet over. Hij woonde samen met zijn zus in het voorname Hofmeiershuis aan de Grotestraat, hoek Ganzenmarkt. In het voetspoor van zijn voorgangers studeerde Wennemar Jan rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen, welke hij in 1861 cum laude afsloot met een promotie. Hij vestigde zich als advocaat in Ootmarsum en in het jaar van afstuderen werd hij benoemd tot procureur bij de arrondissementsrechtbank in Almelo. Van hem zijn geen opzienbarende juridische wapenfeiten, noch spraakmakende rechterlijke uitspraken bekend. Wel gebruikte hij zijn juridische kennis tot op het fanatieke af om procedures te voeren tegen iedereen die aanspraak meende te kunnen maken op zijn grondbezig, al was het maar op enkele vierkante meters. Vandaar ook dat in zijn testament werd vastgelegd dat het grondbezit niet mocht worden vervreemd. Hij moest eens weten dat de OLM deze eis in Ootmarsum niet kon handhaven, omdat het stadje werd omklemd door zijn grondbezit. Na de Tweede Wereldoorlog maakte de gemeente aanspraak op de grond om de stad uit te breiden, want de woningnood was groot. Om onteigeningsprocedures te voorkomen moest de OLM wel akkoord gaan met de verkoop van deze grond. Ter compensatie werd er in het buitengebied grond bijgekocht of soms zelfs geruild.
In 1900 moest Wennemar Jan noodgedwongen het Hofmeiershuis verlaten, omdat hij te maken kreeg met een ernstige psychische aandoening. Hij werd opgenomen in een zenuwinrichting in Warnsveld bij Zutphen. Daar verbleef hij een aantal jaren tot
hij in 1906, niet genezen, werd ontslagen. In 1905 was zijn zus naar Zutphen verhuisd, om hem te kunnen ondersteunen en verzorgen. Eind 1910 werd hij opnieuw opgenomen om in mei 1911, niet hersteld maar wel verbeterd, weer naar huis te mogen.
Drie jaar later overleed hij.
Wennemar Jan verbleef graag tussen de notabelen en fabrikantenkringen van zijn tijd. Hij had als grondbezitter grote interesse voor modernisering van de landbouw in Twente. Die interesse werd ook gedeeld met de fabrikanten, die met hun in de textiel en metaal vergaarde kapitaal talloze landgoederen stichtten. In 1871 werd door hen de Twentsche Landbouw Maatschappij (TLM) opgericht die streefde naar het bevorderen van de landbouw, veeteelt, landontginning en landbouwhuishoudelijke nijverheid. Het succes van deze organisatie was zo groot dat steeds meer boeren en grondbezitters van buiten Twente zich er bij aansloten. Vandaar dat in 1897 de naam werd omgezet in Overijsselsche Landbouw Maatschappij. Begin 1894 werd Wennemar Jan tijdens een gezamenlijke vergadering van de TLM en het Twentsch Rundveestamboek in het bestuur gekozen. Als bestuurslid zijn ook hier geen grootse daden van hem bekend. Toen via zijn zus in 1917 zijn erfenis aan de OLM toeviel, was dat voor de meeste bestuursleden dan ook een complete verrassing.
Van Engels’ Jufferke Hendrika Antonia (1843-1917) is niet veel meer bekend dan dat zij samen met haar broer in het grote Hofmeiershuis woonde en veel vertoefde in wat toen nog Engelshof heette, het park met het theehuis vlakbij het centrum. Daarnaast nam zij de zorg voor haar broer op zich tijdens zijn ziekte en vanaf 1900 voerde zij het beheer over al hun bezittingen. Toch leeft zij in Ootmarsum nog voort in vele verhalen…
Hofstelsel en hofmeier
Uit de spaarzame geschriften die in het archief van Wennemar Jan zijn overgebleven blijkt dat hij trots was op zijn afkomst als nazaat van de adellijke Van Beverfordes die eeuwenlang als hofmeiers in Ootmarsum optraden. Echter niet in directe lijn, want hij was niet meer dan een aangetrouwde achterneef van de laatste hofmeier mr. Antony Vosding van Beverforde (1756-1833). Antony bleef ongehuwd en schonk in 1830 uit genegenheid een gedeelte van zijn bezit aan het echtpaar Hendrik Engels, gemeenteontvanger van Ootmarsum, en zijn echtgenote Wennemara Louise Dröghoorn, de dochter van de rentmeester van het Huys Ootmarsum. Het andere deel ging naar zijn nichten Dröghoorn en hun moeder, die het op hun beurt in 1839 doorverkochten aan Hendrik. Deze had zich inmiddels bij Koninklijk Besluit van 1832 voorzien van de naam Engels van Beverforde. Zijn zoon Wennemar Jan volgde hem daarin door eveneens schriftelijk aan de koning toestemming te vragen om, net als bij zijn vader, achter de naam Engels de toevoeging Van Beverforde te mogen voeren. Bij Koninklijk Besluit van 1884 werd hem dat toegestaan. In Twente kwam het vaker voor dat toestemming werd verleend om een dubbele naam te voeren uit piëteit voor een, vaak ongetrouwd, familielid die een forse erfenis in de familie had nagelaten. Zo voegde de hierboven genoemde Antony op verzoek van zijn oom Antony Vosding, toen hij in 1777 meerderjarig werd, de naam Vosding aan zijn familienaam toe. Andere voorbeelden zijn Van Wulfften Palthe en Racer Palthe in Oldenzaal, Roessingh Udink op landgoed Singraven in Denekamp en Blenken Blijdenstijn op landgoed De Bekspring in De Lutte.
Het is opmerkelijk dat de broer en de zus van Wennemar Jan gewoon de naam Engels aanhielden. Waarom was Wennemar Jan er
zo op gebrand om Van Beverforde te mogen heten? Natuurlijk omdat ze van adel waren, maar meer nog omdat het mannelijke geslacht in Ootmarsum generaties lang de functie van hofmeier en daarmee ook van hofrichter bekleedden. De eerste Van Beverforde verschijnt al in 1612 als hofmeier in Ootmarsum ten tonele. Deze functie vraagt om enige uitleg. De landsheer, de bisschop van Utrecht, had
in Twente van de Duitse keizer het bestuur over deze landstreek in handen gekregen en daarnaast in leen de beschikking over een aantal erven met landerijen. Hij exploiteerde die in het hofstelsel. Dat wil zeggen: stichtte in Twente een zevental hoofdhoven, waaronder die van Ootmarsum, waarop hij een plaatsvervanger, de hofmeier, aanstelde. Deze viel rechtstreeks onder het gezag van de bisschop. Op zijn beurt, voerde deze het beheer uit over een aantal erven die hofhorig waren aan de hoofdhof. Deze erven moesten jaarlijks een bepaald percentage of gedeelte van de oogst of wat vee afdragen aan de hoofdhof. Dit was rechtstreeks bestemd voor de landsheer. De hofhorige boeren worden wel eens vergeleken met slaven, maar dat waren ze beslist niet. Ze waren wel onderhevig aan nogal wat verplichtingen, maar bezaten ook enkele rechten. In de huidige tijd zou je ze min of meer kunnen vergelijken met pachtboeren. Als er geschillen tussen de hofhorigen optraden, moest de hofmeier optreden als rechter. Jaarlijks vond er een hofdag op het hoofderf plaats, waar de afdrachten werden ingenomen en waar recht werd gesproken.
In de loop der tijd wisten de hofmeiers zelf eigen bezittingen te verwerven. In 1528 verkocht de bisschop van Utrecht onder meer Overijssel aan de Habsburgse keizer Karel V, die toen landsheer werd. Zijn opvolger Philips II werd in 1581 als landsheer afgezworen, maar Overijssel trad pas in1588 toe tot de Republiek der Zeven Provinciën. Vanaf die tijd traden de Staten van Overijssel op als beheerders over de onroerende goederen van de landsheren. Het hofmeierschap van de Van Beverfordes bleef bestaan, echter nu onder verantwoording van de Staten, aan wie ook de afdrachten moesten worden overgedragen. Het hofstelsel en het instituut van hofmeier werd pas tijdens de Franse Tijd in 1809 door koning Lodewijk Napoleon afgeschaft. De laatste Van Beverforde die de titel mocht voren was de hierboven genoemde Antony.
Schuld door successierechten
Hoewel de OLM de forse erfenis in dankbaarheid aanvaardde, zat er toch nog een addertje onder het gras. De Maatschappij werd door de belastingdienst getrakteerd op een forse aanslag. Er moesten over de erfenis 66.000 gulden successierechten worden betaald plus een navordering van een belasting van1.400 gulden. De OLM vond dit volkomen onterecht omdat de gelden zouden worden ingezet voor welvaart verhogende doelen ten algemeen nut. De belastingdienst was echter onvermurwbaar, zelfs een brief aan Koningin Wilhelmina mocht niet baten. De OLM moest dus op zoek naar middelen om het bedrag bijeen te krijgen, er stonden te weinig liquide middelen op de bank. Het aanwezige geld uit de erfenis werd ingezet, evenals waardepapieren, die werden verkocht. Een stuk dennenbos in Nutter werd gekapt en leverde een opbrengst op van 24.000 gulden. Maar daarmee was men er nog niet. Ledeboer & Co. uit Almelo verstrekte een lening tot men een onverwachte ontdekking deed die te gelde kon worden gemaakt.
Fosforietknollen brengen redding
Gelukkig verdiende de OLM ruim 25.000 gulden aan de winning van fosforietknollen op haar terreinen om daarmee de schuld volledig af te lossen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stagneerde namelijk de aanvoer van kunstmest en werd het rendabel om de knollen op te graven en te vermalen in een fabriek tot meststof. Daartoe werd in 1918 door de firma Schoenmaker en Van Vilsteren een houtenfabrieksgebouw aan de Oldenzaalsestraat neergezet dat nog steeds, als Rijksmonument, aanwezig is. In de omgeving van Ootmarsum en Rossum werden in de aanwezige en door het landijs opgestuwde blauwe zeekleilagen zulke fosforietknollen aangetroffen. De knollen zijn ontstaan als samengeperst bezinksel van de zeebodem: zand en klei vermengd met resten van planten en dieren. De fosfor die erin zit komt van verrotte zeediertjes, waarbij fosforzuur vrijkomt die in het poreuze materiaal wordt opgeslagen. Deze knollen spoelden als “rolstenen” door de branding aan de zeekust aan en werden later in de zeeklei verpakt.
Enkele legendes
Over ’t Jufferke en over Wennemar Jan, doen enkele legendes de ronde, waarvan de oorsprong niet is te achterhalen. Van ’t Jufferke werd gezegd dat ze in 2017, 100 jaar na haar dood, terug zou keren naar Ootmarsum om te controleren of er wel zorgvuldig met de erfenis was omgegaan. Welnu, in 2017 is zij niet in levende lijve verschenen, maar wel als bronzen beeldje dat ter hare gedachtenis in Engels’ Tuin is geplaatst. Wennemar Jan zou in reïncarnatie hebben geloofd. Daarom liet hij bij erve ’t Ribbert een reeks eiken aanplanten, zodat hij bij wedergeboorte kon beschikken over een startkapitaal door ze te kappen en het hout te verkopen.
Het Hofmeiershuis
Waar de hoofdhof van de bisschop in Ootmarsum heeft gestaan, is aan discussie onderhevig. Het meest aannemelijk is op de plaats waar zich later de Commanderie van Ootmarsum en nog later de havezate Huys Ootmarsum ontwikkelde. Maar er zijn ook aanhangers van de visie dat de Hof zich op de plek van Engels’ Tuin bevond. Helaas heeft tot nu archeologisch onderzoek geen uitsluitsel kunnen geven. Wat wel zeker is is dat de hofmeiers rond 1600 al over een stadswoning met diepe tuin beschikten, het Hofmeiershuis, dat tot op de dag van vandaag nog bestaat.
Met behulp van de aanwezige gebinten heeft men de ouderdom van het huis kunnen dateren op circa 1590. Het heeft vele hofmeiergeneraties als stadswoning gediend. Het statige huis is diverse malen verbouwd, zelfs de achtergevel is naar de voorkant verplaatst. In 1809 schonk de laatste hofmeier Antony een deel van zijn tuin aan de Gereformeerde Gemeente voor de bouw van een nieuwe (nu Hervormde) kerk. De oude Simon en Judaskerk moest namelijk op last van koning Lodewijk Napoleon worden teruggegeven aan de katholieken. Het huis heeft gediend als onderkomen voor onderwijzers en burgemeesters. In 1926 werd het door de OLM verkocht aan de Hervormde Gemeente, die het geheel verhuurde, waarbij de voorgevel werd voorzien van etalages. Vanaf die tijd werd het pand geëxploiteerd als winkelpand, bijvoorbeeld een kruideniers- en manufacturenwinkel, een kapperszaak en een broekenhuis. Na grondige restauratie werd het pand opgedeeld in een bovenverdieping voor bewoning en de begane grond als winkelruimte. Het was vanaf 1979 het meest bekend als postagentschap en tabaks-, boek- en tijdschriftenwinkel van Jos Brummelhuis. Tegenwoordig is er een woonwinkel in gevestigd. De boekhandel en sigarenspeciaalzaak Jos Brummelhuis is verplaatst naar de Markt. Er is tevens het VVV-kantoor in gevestigd.
Engels’ Tuin
Bijna onmiddellijk grenzend aan de gesloopte omwallingen van het ‘binnenstadsei’ van Ootmarsum ligt de groene oase van rust, de Engels’ Tuin. Dit park in Engelse landschapsstijl heeft niet altijd zo geheten. De oudste benaming was Hofmeijjershof en in de tijd van Engels’ Jufferke droeg het de naam van Engelshof. Nu is ‘hof’ een andere benaming voor tuin, maar kan ook ‘erf’ betekenen. En dat laatste is de reden dat sommige stadshistorici beweren dat de vroegmiddeleeuwse hoofdhof van de bisschop hier heeft gelegen.
Vanaf het einde van de zestiende eeuw was het bezit van een lusthof om te flaneren en te verpozen een teken van weelde. Of Engels’ Tuin al in de zestiende eeuw bestond is niet bekend, echter niet waarschijnlijk. Op de plattegrond van Ootmarsum van de cartograaf in dienst van de landsheer Philips II Jacob van Deventer uit circa 1545 is er in ieder geval geen spoor van te ontdekken. We zullen eerder moeten denken aan de achttiende eeuw. De laatste hofmeier Antony wordt wel genoemd als opdrachtgever, maar het kan ook zijn dat hij de tuin in de Franse geometrische stijl liet ombouwen in de Engelse landschapstijl. De tuin was in ieder geval enkele eeuwen in bezit van de hofmeierfamilie Van Beverforde. Ook de neo-klassieke theekoepel biedt qua datering geen houvast, omdat dit soort theehuizen al in de zeventiende eeuw voorkwamen, maar werden nageaapt in de achttiende en negentiende eeuw. Wat wel zeker is dat op de eerste kadastrale kaartmeting omstreeks 1829 er al een gebouwtje en een nabijgelegen vijver voorkomt. Het huidige aanzien schijnt bij een verbouwing in 1880
tot stand te zijn gekomen.
De OLM besteedde het tuinonderhoud uit aan een hoteleigenaar in Ootmarsum, die er echter weinig aan deed, het park bood een desolate indruk. Na de Tweede Wereldoorlog verhuurde de maatschappij de tuin aan de gemeente. Dat duurde tot 1963, toen de OLM het geheel aan de gemeente cadeau deed, wel met een boetebeding dat het park in stand moest blijven. Dat gebeurde, echter het onderhoud was wederom minimaal, want in 1999 constateerde de wat nu de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heet, dat er weinig over was van de oorspronkelijke opzet van dit rijksmonument. Exotische bomen hadden het loodje gelegd, de tuin zag er verwaarloosd uit. Uiteindelijk nam de Ootmarsumse bevolking zelf het heft in handen. Onder de vleugels van de in 2013 opgerichte Stichting Engels’ Tuin Ootmarsum verzorgden de ‘noabers’ als vrijwilligers voortaan het onderhoud, de verfraaiing en het beheer van het park. Het herstelplan van tuinarchitect Jos Heerink trad in werking. Terwijl er ‘noabers’ aan het schoffelen waren, zorgden buren van omliggende huizen voor ‘koek en zopie’.
Erve ’t Ribbert, het pronkjuweel van het huidige bezit
Van de vijf boerderijen die in het testament stonden vermeld, zijn er door het schaalvergrotingsproces dat zich met name na de Tweede Wereldoorlog in de landbouw voltrok, nog maar twee in bedrijf. Het erve Geerdink aan het Tichelwerk werd door de pachter gekocht. Van het fonds worden alleen nog percelen grond gepacht. Erve ’t Ribbert, genoemd naar de familie die het generaties lang heeft bewoond, aan de Vasserweg, is nog in volle glorie en in grotendeels oorspronkelijke staat aanwezig en behoort, ook qua ligging, tot de mooiste boerderijen van Twente. Hofmeier Hermannus van Beverforde heeft het tussen 1750 en 1754 laten bouwen op de rand van wat nu de Kersberg heet. Tegenwoordig zwaait de vierde generatie Veneklaas, afkomstig van landgoed Singraven, er de scepter. Het bedrijf heeft een ontwikkeling doorgemaakt van gemengd bedrijf met voornamelijk akkerbouw en wat veeteelt, via demonstratieboerderij ten tijde van de OLM, naar een moderne melkveehouderij met twee ligboxstallen en zo’n 60 hectare nabijgelegen grond.
In de toekomst staat het voor de opgave om te verduurzamen, omdat het grenst aan het Natura 2000 natuurgebied Springendal, Gezien de langjarige geschiedenis van het bedrijf, waarbij het vele nieuwe ontwikkelingen heeft moeten doorstaan, is er het volste vertrouwen dat dit zeker zal lukken. In het tot gastenverblijf verbouwde bijzondere kippenhok, hadden echtgenote Ineke, die Eerste Kerstdag jl. de leeftijd van 80 jaar mocht bereiken, en ik de eer om tussen Kerst en Nieuwjaar 2022 aldaar te mogen logeren en te genieten van het schitterende uitzicht.
Stadsboerderij Eppink
Toen boerderij Eppink uit het stadscentrum naar het Openluchtmuseum in Ootmarsum werd overgebracht en gerestaureerd, stond men voor de vraag wat te doen met de aankleding van het interieur. In samenspraak met het Engels van Beverfordefonds is ervoor gekozen een permanente tentoonstelling in te richten van de fraaie collectie schilderijen, kaarten, boeken, sieraden en antiek van Wennemar Jan. Het is een verzameling die bijna 400 jaar geschiedenis omvat.